De Grote rupsendoder (Ammophila sabulosa) is een dun, langgerekt insect welke rupsen verlamd en meeneemt naar een ondergronds nest. Daar wordt een ei gelegd en het nest afgedekt. De larve welke uit het ei komt doet zich te goed aan de rups. De Grote Rupsendoder leeft op de heide tussen de 50 cm hoge heidestruikjes.
Zij zijn lang en slank, zwart gekleurd met een rode vlek aan de basis van het achterlijf. De wijfjes graven een ondiep holletje, bestaande uit een smalle, verticale schacht, die naar een nestkamer, vier à vijf centimeter onder het aardoppervlak leidt. Hierin slaan ze de rupsen op, die het voedsel voor de wespelarve vormen. Op een van de rupsen, de eerste die in het nest gebracht wordt, deponeert de wesp haar eitjes. De wespelarven voeden zich met de rupsen, gaan zich daarna verpoppen en blijven in het nest overwinteren. De volgende zomer komt de volwassen wesp naar buiten en in juni, juli en augustus kan men talrijke exemplaren over de heide zien rondvliegen, de mannetjes zorgeloos en genietend van de nectar, de wijfjes gravend, jagend en eitjes leggend.
De Grote rupsendoder heeft een voorkeur voor rupsen van Roodbont heide-uitje (Anarta myrtili), gewone heispanner ( Ematurga atomaria) en smalvleugeldwergspanner (Eupithecia namata). Deze worden waarschijnlijk door middel van geur opgespoord en niet op het zicht, de rupsen zijn ook erg goed gecamoufleerd5.
Rupsendoders gebruiken bakens, zoals bomen , als bakens in het veld. Worden deze verwijderd dan kunnen zij het nest niet meer terugvinden2.
vijanden van de grote rupsendoder
Allereerst is er de rode mier (rufus rufus), de belangrijkste predator op de heide. Wanneer een Grote rupsendoder een rode mier tegenkomt zal deze hem direct doden om te voorkomen dat de rode mier andere rode mieren erbij haalt. Het nest is vooral een bescherming tegen de rode mier.
Andere gevaren: De andere vrouwtjes van de Grote rupsendoder proberen de verlamde rups te stelen. En ook is er broedparasitisme, andere vrouwtje verwijderen het ei ut het nest en leggen dan hun eigen ei.
bronnen, referenties
1 prof Tinbergen: “het vrije veld”, 1978, pagina 77, 2 prof Tinbergen: “het vrije veld”,1978, pagina 83 3 Claus Caspari “Mitteleuropaische insecten”, 1956. : johanneskever junikever, kleverig koraalzwammetje, sponsgaasvlieg, echte zoetwaterspons, elzenvlieg, grote rupsendoder, kleine wespenbok , gewone doodgraver, bastaard satijnvlinder, mitopus morio, wolfsmelkpijl-staartvlinder 4 prof Tinbergen: “het vrije veld”,1978, pagina 60-63 5 illustratie uit Duits leerboek uit 1920.